- antenne
- antenne [ãten]〈v.〉1 〈radio, tv〉antenne2 〈dierkunde〉voelhoorn ⇒ tastspriet, antenne3 hulppost4 bijkantoor ⇒ hulpkantoor5 inlichtingenbron♦voorbeelden:1 droit à l'antenne • recht op zendtijdantenne intérieure • kamerantenneantenne parabolique • schotelantenne, satellietschotelêtre sur l'antenne • in de uitzending zittengarder l'antenne • in de lucht blijvenpasser l'antenne à qn. • overschakelen naar iemandprendre l'antenne • de uitzending beginnenrendre l'antenne au studio • teruggeven naar de studiohors antenne • niet in de uitzendingsur les antennes d'une radio • op een radiostation→ tempsf1) antenne [radio, tv]2) tastspriet [dier]3) hulppost4) bijkantoor5) inlichtingenbron
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.